Vanaf 1 juli 2020 is de Wmcz 2018 (Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen) van kracht. Doel van de nieuwe wet is dat cliëntenraden extra rechten krijgen en er een nieuwe vorm van medezeggenschap komt. Instellingen waarin cliënten langdurig verblijven zijn verplicht hun cliënten en hun vertegenwoordigers inspraak te geven in zaken die direct van invloed zijn op hun dagelijks leven.
Voor (grote) instellingen ligt het voor de hand dat de formele bevoegdheid van cliëntenraden wordt vergroot, echter voor ouderinitiatieven ligt dat anders. Samen met andere cliëntenorganisaties heeft Naar-Keuze dat verschil tussen instelling en ouderinitiatief kunnen duiden bij de totstandkoming van de aanpassingen in de wet.
De inhoud van de artikelen zijn te zwaar voor een gemiddeld ouderinitiatief en sluiten niet aan bij de bestaande formele en informele vormen van zeggenschap, zoals ouders en cliënten dat hebben vormgegeven. In de meeste ouderinitiatieven zijn (een deel van de) ouders bestuurslid van hun stichting of vereniging. Daarmee is de (mede) zeggenschap en inspraak geborgd. Een andere bestuurs- variant, waarbij bestuursleden geen familierelatie hebben, is er altijd minimaal één bestuurslid die de belangen van de bewoners expliciet vertegenwoordigt.
De nieuwe Wmcz 2018 regelt een medezeggenschapsvorm die ouderinitiatieven al jarenlang hanteren en, in die zin, een overbodige maatregel is. Het vergroot ook de regeldruk voor de ouders binnen de organisatie. Door cliëntenorganisaties is gepleit de uitzondering te laten gelden voor ouderinitiatieven waarbij niet het gehele bestuur, maar de meerderheid daarvan bestaat uit de (vertegenwoordigers van de) bewoners. Zo wordt de mogelijkheid opengelaten voor onafhankelijke bestuursleden in het wooninitiatief. Daarbij is aangegeven dat het te beperkt is dat onder ‘vertegenwoordiger’ uitsluitend de wettelijk vertegenwoordiger wordt verstaan.
Als vertegenwoordigers van bewoners, of de bewoners zelf, deelnemen in het bestuur, dan hebben de bewoners immers zeggenschap. De zeggenschap is veel rechtstreekser en deze vorm van vertegenwoordiging leidt tot minder regeldruk. Een verplichte cliëntenraad is om die reden dan ook niet wenselijk.
Uitzondering voor ouderinitiatieven
Naar aanleiding van de opmerkingen van de cliëntenorganisaties, is artikel 2, onderdeel D, van in de wet aangepast in die zin dat de uitzondering geldt, voor instellingen waarbij een meerderheid van de zeggenschap in het bestuur is belegd bij de bewoners zelf en/ of hun wettelijk vertegenwoordigers of bloed- of aanverwanten.
Op 11 september jl. heeft minister Bruins de definitieve lijst met instellingen die geen clientenraad hoeven in te stellen naar de Eerste Kamer en Tweede Kamer gestuurd en in de gelegenheid gesteld om voor 14 oktober eventuele opmerkingen kenbaar te maken.
Wettekst (artikel 2-d)
De wet is niet van toepassing op de volgende instelling(en):
d. instellingen waar cliënten verblijven waarvan de zorg uitsluitend wordt bekostigd uit een persoonsgebonden budget, indien de meerderheid van de zeggenschap in het bestuur van die instelling is belegd bij de cliënten die in die instelling verblijven of hun wettelijke vertegenwoordigers of bloed- of aanverwanten;